Heggen in Nederland en Europa
100 jaar geleden kwamen in Nederland, met name de oostelijke- en zuidelijke provincies, nog overal vlechtheggen voor. Deze heggen werden al meer dan 2.000 jaar gevlochten om het vee in de wei of buiten de akker of houtopstand te houden. Elke streek had daarbij wel zijn eigen techniek van heggenvlechten alhoewel er landelijk veel overeenkomsten waren. Heggenvlechten is daarmee een millennia oud ambacht waar we eigenlijk weinig meer van weten. De vlechttechniek raakte overbodig door de komst van het prikkeldraad en de laatste ambachtslieden, veelal boeren, zijn bijna allen gestorven. In Nederland is daarom nog maar weinig over het vlechten van heggen en houtwallen ten behoeve van veekering bekend. Er zijn ook maar sporadisch oude geschriften aanwezig waarin melding gemaakt wordt van het vlechten of leggen van heggen. Af en toe worden deze methodieken beschreven in archieven zoals in Het Groene Woud.
In een groot gedeelte van Nederland was vlechten ook niet nodig, omdat men andere mogelijkheden had om het vee te weren of te keren. In laag Nederland maakte men gebruik van brede sloten als veekering, die het hele jaar water hielden. Op de hoge zandgronden van Nederland groef men diepe grachten en wierp men met de uitkomende grond brede wallen op. Deze wallen werden met diverse houtsoorten beplant, waaronder veel doorndragers. De doornstruiken werden doorgaans aan de weilandzijde aan de voet van de houtwal geplant. Door de combinatie van diepe gracht en hoge wal en de bijna ondoordringbare beplanting op de wal was het voor het vee bijna onmogelijk te ontsnappen. De boer hoefde de beplanting amper te vervlechten, mits de gracht en de wal goed onderhouden werden door het regelmatig uitdiepen en opwerpen. Toch werd lokaal de beplanting onderaan de houtwalen veedicht gemaakt door het toepassen van een vorm van vlechten. In 2010 heeft men in oude geschriften beschrijvingen gevonden van het toepassen van deze technieken in de omgeving van Liempde in Noord-Brabant. Op welke schaal dit in de rest van Nederland gedaan werd is nog onbekend.
Zoals hierboven reeds vermeld, is er erg weinig bekend over het vlechten van heggen in Nederland. In de Maasheggen tussen Cuijk en Vierlingsbeek is door M. Grutters van 2005-2010 door middel van onderzoek aan oude vlechtsporen en het interviewen van boeren het Maasheggenvlechten gereconstrueerd. Ook langs de IJssel is in 1978 onderzoek gedaan naar vlechtmethodes in heggen door L. Lamers, middels het interviewen van oude boeren in de omgeving van Steenderen aan de oostzijde van de IJssel. Daarnaast heeft men rond 2009, onder meer in de omgeving van Brummen, het IJsselvlechten gereconstrueerd.
IJsselvlechten
Het vlechten van heggen ging in grote lijnen als volgt: Om de vijf á acht jaar werd eerst het dikke hout, veelal de dikke stammen, uit de heg gezaagd of afgeslagen met een bijl. Dit werd als brandhout meegenomen. Elke 1,5 á 2 meter bleef een dikkere tak staan die dan op ongeveer één meter hoogte werd afgeslagen. Jonge scheuten, die vanuit de basis van de meidoornstruiken omhoog groeiden, werden op 2 – 3 niveaus gebogen. Deze scheuten, ook wel leggers of leiders genoemd, moesten daarom lang en soepel zijn. Ze konden naar rechts of links gebogen worden en tussen de dikkere staanders gelegd en/of gevlochten. Wanneer een wat dikkere tak gebogen moest worden, dan werd die eerst half doorgeslagen. Voor het buigen en vlechten gebruikte men bij voorkeur de meidoorn. De omgebogen takken werden eventueel nog vastgebonden aan de staanders met wilgentenen of draad. Na het vlechten was de heg 1,10-1,20 meter hoog.
Bij de volgende onderhoudsbeurt maakte men gebruik van de nieuwe loten op de onderstammen van de, bij de laatste beurt bij de grond afgeslagen, dikkere takken. Bij het vlechtwerk maakte men gebruik van een zogenaamde “doornenwant” en een “halve maan”.
Vlechten in Het Groene Woud
Knakken, leggen en binden van houtwallen en heggen in Brabant. Over het vlechten van houtwallen in Nederland was tot voor kort ook heel weinig of niets bekend. Het bleef een groot vraagteken hoe de boeren hun gewassen beschermden tegen het vee dat permanent in de weilanden aan de andere zijde van de houtwal graasde. Was een houtwal met grachten voldoende of werd de houtwal toch op de een of andere manier veedicht gemaakt?
Bij onderzoek naar de geschiedenis van het Kartuizerklooster te Olland ontdekte men in middeleeuwse pachtcontacten aanwijzingen dat er ook in de Brabantse houtwallen technieken gebruikt werden om de houtwallen veedicht te maken. Het was bekend dat het Kartuizerklooster in de 15e-17e eeuw flinke oppervlakte bos op Kasteren (een gehucht bij Liempde in Noord-Brabant) in eigendom had. Ze verkochten daaruit dikker stamhout en dunner schaarhout op de aarden wallen. Deze aarden wallen zijn in de omgeving op een aantal plekken nog aanwezig. Uit de stukken blijkt dat iedere houtwal en ieder houtveld gemiddeld eens in de zes jaar gekapt werd. De kopers moesten ook de doornen en ander hout laten staan. Dit om de houtvelden en houtwallen te beschermen tegen vee. Het vee moest binnen de weiden gehouden worden om te voorkomen dat de beesten het jonge hout zouden afvreten waardoor de houtpercelen minder waard zouden worden. Dit werd dus niet alleen gedaan om de akkers te beschermen tegen uitbrekend vee, maar ook het hout op de houtwallen te vrijwaren van veevraat. Hout was in de late middeleeuwen schaars en kostbaar geworden door het ongecontroleerde rooien van bossen. In sommige jaren had het hout zelfs meer waarde dan de gewassen op de akkers.
De ‘vree’ was de natuurlijke omheining rondom het houtperceel. Ze werd gemaakt door het hout te breken, neer te leggen en samen te binden om de omheining daarmee te onderhouden zodat er geen runderen door kunnen. Zo groeide het in elkaar tot een stevig vlechtwerk. In 1585 werd de mogelijkheid tot aanleg van zo’n vree voor het eerst in een contract opgenomen. Hiermee wordt duidelijk dat het vlechten van houtwallen in die tijd een feit was.
In Noord-Duitsland, met name in Sleeswijk-Holstein, werd een bijna identieke techniek toegepast om de houtwallen aldaar veedicht te maken. Daar worden gevlochten houtwallen “Knicks” genoemd. We mogen daarom wel aannemen dat in de tussenliggende houtwalrijke gebieden met name in de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe de boeren ook een dergelijke methode toegepast zullen hebben.
Maasheggenvlechten
Reconstructie Maasheggenstijl
Ca. 70 jaar geleden kwamen er in de Maasheggen nog overal gevlochten heggen voor. Het Maasheggengebied strekt zich uit aan beide zijden van de Maas van Cuijk tot Vierlingsbeek. Het is het grootste aaneengesloten heggenlandschap van Nederland met nog hoge dichtheden aan kleine weilandjes omgeven door meidoornheggen. Dankzij de verhalen van oude streekbewoners over het heggenvlechten en het grondig bestuderen van een honderdtal vlechtsporen heeft men kunnen reconstrueren hoe de boeren vroeger te werk gingen om een heg te vlechten. De voor deze streek authentieke vlechtmethode wordt ‘de Maasheggenstijl’ genoemd. Hoogst waarschijnlijk werd deze methode niet alleen in de Maasheggen uitgeoefend, maar ook in de heggen langs de weilanden in de beekdalen van de Maasvallei of de verdere omtrek.
Beschrijving van het traditionele heggenonderhoud
Het onderhoud van de meidoornhagen was erop gericht dat deze voor het vee zo ondoordringbaar mogelijk werden. Voor dit vlechten werd een bijzondere techniek toegepast. Men verwijderde eerst de takken aan de zijkant. Daarna werden de staanders geselecteerd (ca. 1 stam per 1,00 – 1,50 meter). De staanders geven de stevigheid aan de heg. Vervolgens werd de heg ondoordringbaar gemaakt door alle andere stammen of scheuten (de liggers) op 10 – 30 cm boven de grond bijna geheel door te kappen. Ze konden nu op deze kapwond doorgebogen worden en iets schuin omhoog lopend tussen de staanders worden gevlochten. Op deze wijze bleven de stammen in leven. Nadat de liggers tussen de staanders gevlochten waren, werden de staanders op ca 110 cm hoogte ingekapt, waarna de toppen tussen de andere staanders en de toppen van de liggers gevlochten werden. Palen en wilgentenen die om de palen gevlochten worden, zoals in gebruik bij de ”Engelse methode”, waren hierdoor overbodig. Deze wijze van onderhoud bood ook voldoende weerstand tegen het hoogwater van de Maas.
In het Maasheggengebied zijn nog hagen te vinden die duidelijk de sporen dragen van een dergelijke werkwijze. Dit onderhoud was niet zo’n eenvoudig karwei. Vandaar dat sommige boeren het overlieten aan iemand die er zijn beroep van gemaakt had. Het heggenvlechten gebeurde in een cyclus van 8 tot 12 jaar. Ook bij het vlechten langs de Maas maakte men gebruik van een zogenaamde “dûrewant” en een “halve maan”.
Heggenleiers of heggenleggers
Rijkere boeren met veel grond in het Maasheggengebied konden aan het einde van de herfst bij de heggenleier of heggenlegger (benaming per plaats verschillend) opgeven welke heggen zij gesnoeid en gevlochten wilden hebben. Hiervoor waren zij een bepaalde vergoeding per meter verschuldigd. Heggenleggers waren meestal kleine boeren (keuters) die hun kleine bedrijfsinkomen aanvulden door werk uit te voeren voor andere boeren in de winter. Deze boeren gingen bijvoorbeeld ook maaien tegen dagloon in de zomer.
Nationaal Kampioenschap Maasheggenvlechten
Elke 2e zondag in maart wordt in de Maasheggen het Nationaal Kampioenschap Maasheggenvlechten gehouden. Op die dag herleeft de oude traditie van het Maasheggenvlechten. Het NK Maasheggenvlechten is een van de meest tot de verbeelding sprekende landschapsevenementen in Nederland, dat jaarlijks door duizenden belangstellenden wordt bezocht. Aan het winnende team wordt de wisseltrofee, de Gouden Hiep, uitgereikt. Een jury beoordeelt of het vlechtwerk aan alle gestelde voorwaarden van een op traditionele wijze gevlochten heg voldoet. Alle deelnemers hebben in de maanden voorafgaande aan de wedstrijd een praktijkcursus Maasheggenvlechten gevolgd.
Daarnaast zijn er ook vlechters uit andere streken en landen, waaronder Engeland, Ierland, Frankrijk, België en Duitsland, die hun eigen stijl laten zien. Het kampioenschap wordt omlijst door tal van activiteiten en demonstraties die het publiek in de tijd terugvoeren, o.a. trekpaarden, brandrode runderen, schapen, ambachtslieden, muzikanten en vendelzwaaiers. Ook voor de kinderen is er die dag veel te doen.